Hoge Raad 14 augustus 2015: Aansprakelijkheid bank bij beleggingsadvies

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen op 2015-08-20

Dit arrest is van belang voor financiële instellingen en hun cliënten. Anders dan het hof oordeelde en de Advocaat-Generaal adviseerde, oordeelt de Hoge Raad in deze zaak dat op de bank een zorgplicht rustte bij het geven van beleggingsadvies (ECLI:NL:HR:2015:2191).

Wat was aan de hand?

Een vermogende particulier hield op 19 september 2008 op een bij ABN aangehouden beleggingsrekening 57.500 (certificaten van) aandelen in ING en liet zich door ABN adviseren over deze belegging. Aldus bestond tussen ABN en de particulier een beleggingsadviesrelatie.

Op 19 september 2008 daalde de koers van het aandeel ING en verzocht de particulier zijn accountmanager bij ABN om de aandelen te verkopen als de beurskoers op € 19.50,– per aandeel zou staan, hetgeen later die dag het geval was. De accountmanager heeft echter (abusievelijk) nagelaten deze opdracht uit te voeren.

In de periode daarna hebben de particulier en zijn accountmanager bij ABN dagelijks telefonisch overleg gevoerd over het koersverloop en wat een geschikt moment zou zijn om de aandelen alsnog te verkopen. Uiteindelijk heeft de particulier de aandelen pas op 19 mei 2009 tegen een koers van € 7,91 per aandeel verkocht.

Oordeel rechtbank en hof

In dit geschil vordert de particulier dat ABN wordt veroordeeld tot vergoeding van het koersverschil tussen 19 september 2008 (€ 19,50) en 19 mei 2009 (€ 7,91) voor wat betreft al zijn aandelen in ING.
De rechtbank stelde hem in het gelijk, oordeelde dat ABN is tekort gekomen in de nakoming en veroordeelde haar tot betaling van
€ 721.150,–, te vermeerderen met rente en proceskosten.

Het hof oordeelde echter dat de particulier, nadat ABN de verkoopopdracht op 19 september 2008 niet had uitgevoerd, heeft ingestemd met verkoop op een later moment. Afgezien daarvan volgt uit het niet-uitvoeren van de verkoopopdracht nog niet dat schade is geleden, aldus het hof. Op 22 september 2008 was de koers van het aandeel namelijk gestegen tot € 20,–, meer dan € 19,50. De particulier had de aandelen toen zelf ook kunnen verkopen. Dat deed hij echter niet en daarom mocht ABN ervan uitgaan dat hij de aandelen ook niet meer wilde verkopen, nog steeds aldus het hof.

Ook het verwijt van de particulier dat ABN nadien niet ‘aan de bel heeft getrokken’ toen de beurskoers wederom onder de € 19,50,– dook, gaat volgens het hof niet op. Om een bank in een adviesrelatie te kunnen verwijten dat een bepaald (verkoop)advies al of niet is gegeven zijn specifieke omstandigheden nodig, aldus het hof. Op grond van de adviesrelatie berustte bij de particulier de verantwoordelijkheid voor de aan- en verkoopbeslissingen. De gevolgen van het niet verkopen van de aandelen dienen daarmee voor zijn eigen rekening te blijven. Het hof wijst de vordering dus alsnog af en tegen dit arrest stelt de particulier cassatieberoep in.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad vernietigt – anders dan de Advocaat-Generaal adviseert – het arrest van het hof. Het hof lijkt te miskennen dat ook bij beleggingsadviesrelaties op de bank als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener een bijzondere zorgplicht rust.

“Die zorgplicht strekt mede ter bescherming van de cliënt tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid.” (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, NJ 2014/497, rov. 4.3.1.).

Een bank kan op grond van deze zorgplicht zelfs verplicht zijn om de cliënt te waarschuwen voor de risico’s die zijn verbonden aan voortzetting van een bepaald beleggingsbeleid en mag er pas op vertrouwen dat de cliënt ermee instemt bepaalde risico’s te lopen als hij, na uitdrukkelijk door de bank op die risico’s te zijn gewezen, daarmee instemt. Daarbij kan de bank verplicht zijn zich ervan te vergewissen dat de cliënt zich daadwerkelijk van die risico’s bewust is (vgl. HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, NJ 2012/95, rov. 3.6.2).

Het oordeel van het hof dat “op grond van de adviesrelatie” de verantwoordelijkheid voor de aan- en verkoopbeslissingen bij de particulier berustte en dat de gevolgen van het niet-verkopen van de aandelen daarmee voor zijn eigen rekening dienden te blijven is dus op zichzelf onterecht.

De omvang van deze bijzondere zorgplicht is overigens afhankelijk van de omstandigheden van het geval (HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2536, NJ 1999/285). In theorie zou het dus zo kunnen zijn dat in deze specifieke zaak op de bank een niet zo verstrekkende zorgplicht rustte, maar het hof heeft niet toegelicht waarom dit dan het geval zou zijn. Slotsom is dat het arrest van het hof wordt vernietigd.

Conclusie

De Hoge Raad baseert zijn oordeel op eerder door hem gewezen arresten. In dat opzicht is er dus niets nieuws onder de zon. Eigenlijk is dan het dan ook met name opvallend dat het hof en de Advocaat-Generaal zich kennelijk onvoldoende bewust waren van het feit dat ook bij adviesrelaties op banken een (soms omvangrijke) zorgplicht rust.

Voor financiële instellingen is de les (wederom) dat zij uiterst voorzichtig moeten zijn in hun begeleiding en advisering van cliënten. Anderzijds is voor cliënten de les dat op hun bank een verstrekkende zorgplicht rust en dat het loont om cassatieberoep in te stellen als een hof dat miskent.