Hoge Raad 15 september 2017: Leugenachtig verweer kan leiden tot volledige proceskostenvergoeding

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen op 2017-09-25

Dit arrest is belangrijk voor juristen en met name voor rechtsbijstandverzekeraars. Het ging in deze zaak om een langslepend conflict waarbij de eiser stelt een mede-eigendomsrecht op een schilderij van Koekkoek te hebben. Om zijn claim te bewijzen moet hij aantonen het te hebben gekocht van iemand die ook eigenaar en dus beschikkingsbevoegd was. De gedaagde betwist dit.

Na jaren procederen komt nota bene uit de administratie van de gedaagde een factuur boven water waaruit zou blijken dat de eiser wel degelijk het schilderij van een eigenaar heeft gekocht. Dit terwijl de gedaagde zelfs onder ede heeft betwist dat dit het geval was. Daarop voert de eiser aan dat de gedaagde met list en bedrog heeft geprocedeerd en zijn volledige proceskosten moet betalen.

Het hof wijst dit af, waarop de eiser cassatieberoep instelt. Hij voert hiertoe aan dat de gedaagde (verweerder in het principaal cassatieberoep) “voor en tijdens deze procedure onrechtmatig heeft gehandeld, althans misbruik van procesrecht heeft gemaakt, door met schending van art. 21 Rv opzettelijk stellingen in te nemen die onwaar zijn, bewijsstukken achter te houden, en niet mee te werken aan pogingen van [eiser] de juiste feiten (eerder) onder de aandacht van de rechter te brengen.” De gedaagde voert als verweer dat de wettelijke regeling voor vergoeding van proceskosten (art. 6:96 lid 3 BW en art. 241 Rv) een uitzondering bevatten op het uitgangspunt dat degene die onrechtmatig handelt, de daardoor veroorzaakte schade volledig moet vergoeden. Hij betoogt ook dat een proceskostenvergoeding geen schadevergoeding in de zin van Afdeling 6.1.10 is en deze Afdeling dus toepassing mist. Op grond van de wel toepasselijk regeling, die van art. 237 – 241 Rv, is de proceskostenvergoeding beperkt, aldus de gedaagde.

Uitgangspunten

De wet bepaalt dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte worden aangemerkt als vermogensschade en dus voor vergoeding in aanmerking komen (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c). Naar de letter vallen ook proceskosten, zoals griffierecht en advocaatkosten, onder deze regeling en moet een normschender dus ook deze vergoeden. Voor proceskosten maakt de wet echter vervolgens een uitzondering door te bepalen dat als art. 237 – 241 Rv van toepassing zijn art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, toepassing missen (zie art. 6:96 lid 3 BW). Op grond van art. 237 – 241 Rv worden de proceskosten begroot volgens het zogenoemde liquidatietarief, een door de Nederlandse orde van advocaten en rechterlijke macht vastgestelde regeling die zijn arbitraire karakter verhult met complexiteit. Als een procedure lang duurt en ingewikkeld is zijn de advocaatkosten zelden gedekt met het bedrag dat aan proceskosten wordt toegewezen op grond van deze regeling en dat steekt.

Voor de ergste gevallen heeft de Hoge Raad daarom geoordeeld dat ‘in buitengewone omstandigheden’ waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad (i.e. onrechtmatig procederen) toch ruimte bestaat voor een volledige proceskostenvergoeding. In het Duka/Achmea-arrest van 6 april 2012preciseerde de Hoge Raad dat deze ruimte beperkt is tot gevallen waarin “het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven.” En daar kan pas sprake van zijn “als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.” Omdat iedereen hoe dan ook recht heeft op toegang tot de rechter pas terughoudendheid bij het aannemen hiervan, aldus de Hoge Raad.

Deze regels zijn toegespitst op een door de eiser te betalen volledige proceskostenvergoeding. In deze zaak was het echter de gedaagde die de claim aan zijn broek kreeg omdat zijn verweer op list en bedrog zou berusten.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad geeft de eisende partij gelijk, vernietigt het hofarrest en overweegt op dit punt dat de regels van het Duka/Achmea-arrest ook gelden “ten aanzien van een verweerder die zich in een geding tegen de vorderingen of verzoeken van de eiser of verzoeker verdedigt. Het gevoerde verweer kan daarom pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de verweerder zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Ook hier past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, omdat ook de verweerder het mede door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter heeft, hetgeen omvat dat hij zich in rechte mag verdedigen.” De Hoge Raad merkt daarbij op dat de vordering tot vergoeding van volledige proceskosten een vordering op grond van de normale regeling van schadevergoeding is (Afdeling 6.1.10) omdat art. 237 -241 Rv toepassing missen. De normale regels (vaststelling conditio sine qua non-verband, redelijke toerekening, etc.) zijn dus van toepassing.

Ook een gedaagde/verweerder die het te bont maakt zal in extreme gevallen voor de volledige proceskosten moeten opdraaien. Met name voor rechtsbijstandverzekeraars is dit goed nieuws, nu zij veel proceskosten maken. Toch zal het niet vaak voorkomen: Ter illustratie, in deze zaak is ca. anderhalf decennium geprocedeerd vanwege een verweer dat – naar het zich laat aanzien – op list en bedrog is gebaseerd. Dat de Hoge Raad hierin aanleiding ziet om ruimte te bieden voor een volledige proceskostenvergoeding verbaast mij daarom niet. In minder extreme gevallen zal de eiser het met het liquidatietarief moeten doen.