Motiveringsplicht bij een concurrentiebeding bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

Door Loes van der Sluis – advocaat in Arbeidsrecht op 2015-08-13

Op 23 juli 2015 heeft de kantonrechter Amsterdam in een voorlopige voorziening een voor de praktijk aardige uitspraak gedaan over de vraag of het concurrentiebeding dat de werkgever in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had opgenomen, de toets van artikel 7:653 lid 2 BW kan doorstaan (ECLI:NL:RBAMS:2015:4864).

Casus

Wat was de casus? DPA Nederland B.V., een detacheringsbureau, had met een meerderjarige werknemer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. In deze arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen. De eerste vraag die de kantonrechter behandelde was of DPA en de werknemer een rechtsgeldig beding hadden gesloten. Het concurrentiebeding was op schrift gesteld en de werknemer was meerderjarig toen hij de arbeidsovereenkomst tekende waardoor op zich sprake was van een rechtsgeldig beding, zie artikel 7:653 lid 1 sub b BW.

Na de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) op 1 januari 2015 geldt dat een overeengekomen concurrentiebeding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst in beginsel rechtskracht mist. De werknemer met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, wordt hiermee beschermd. Deze werknemer ondervindt door een concurrentiebeding immers “een dubbel nadeel”. Aan de ene kant werkt een concurrentiebeding belemmerend bij een overstap naar een andere baan, terwijl aan de andere kant bij aanvang vast staat dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst in beginsel van korte duur is. In de wet is een uitzonderingsbepaling opgenomen, zie artikel 7:653 lid 2 BW. Het kan zijn dat de werkgever zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen heeft om deze te beschermen met een concurrentiebeding, belangen die zwaarder wegen dan de belangen van de werknemer om niet gebonden te zijn aan een beperkend beding. Maar dan moet het beding wel aan bepaalde eisen voldoen. Bij aanvang van de arbeidsovereenkomst moet het voor de werknemer duidelijk zijn dat de werkgever zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen heeft en waarom die zwaarder wegen dan de belangen van de werknemer. Dit betekent dat de zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen duidelijk moeten zijn gemotiveerd in het concurrentiebeding, alsmede de reden waarom deze tot een uitzondering op de hoofdregel nopen.

Formele vereisten: motiveringsplicht

Allereerst heeft de kantonrechter Amsterdam gekeken of DPA aan de minimale formele vereisten van de motivering had voldaan. De werkgever had in het concurrentiebeding de volgende beschrijving opgenomen: “Verder zal de medewerker in zijn functie van Consultant Banking & Insurance al direct vanaf de aanvang van het dienstverband kennis verwerven van het door DPA opgebouwde netwerk, het marktgebied, de behoeften en de werkwijze van DPA. “ De kantonrechter meende dat DPA met deze omschrijving aan de minimale formele vereisten voor de motiveringsplicht had voldaan.

Maar het voldoen aan de minimale formele vereisten is niet voldoende. Ook dient te worden beoordeeld of het concurrentiebeding noodzakelijk is vanwege die zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, zie artikel 7:653 lid 3 sub a BW. De wetsgeschiedenis van de WWZ biedt nauwelijks aanknopingspunten voor een nadere invulling van het criterium “zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang”. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt wel dat sprake dient te zijn van “specifieke werkzaamheden “ of “een specifieke functie” die per geval een afweging en motivering vergt. De kantonrechter Amsterdam verwijst in zijn uitspraak naar de opvattingen in de literatuur. In de literatuur wordt aangenomen dat het een zware toets betreft, gelet op het uitgangspunt dat een concurrentiebeding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst niet geldig is.

De kantonrechter oordeelde dat DPA de genoemde zwaarwegende bedrijfsbelangen weliswaar had benoemd en hiermee aan de minimale formele vereisten voor de motiveringsplicht had voldaan, maar zij had deze onvoldoende concreet gemaakt. DPA had “het door DPA opgebouwde netwerk, het marktgebied, de behoeften en de werkwijze van DPA.” niet nader ingevuld. Ook bevatte het concurrentiebeding geen omschrijving welke specifieke kennis en/of (vertrouwelijke) bedrijfsinformatie de werknemer in zijn functie van Consultant Banking & Insurance bij DPA zou verwerven die beschermd moest worden door het concurrentiebeding. Ook andere omstandigheden waren in deze procedure van belang. Van belang was dat DPA een detacheringsbureau is en haar werknemers bij verschillende opdrachtgevers te werk worden gesteld en feitelijk doorgaans niet bij DPA zelf. Bovendien kunnen de feitelijke werkzaamheden van de consultant nog van geval tot geval verschillen.

De kantonrechter Amsterdam meende dat DPA in het concurrentiebeding onvoldoende had gemotiveerd om welke concrete zwaarwegende bedrijfsbelangen het DPA ging en/of dat niet aan het noodzakelijkheidsvereiste was voldaan dat deze werknemer in zijn functie hieraan moest worden gehouden.

Onbillijke benadeling werknemer

Bovendien was de kantonrechter Amsterdam van oordeel dat ook als DPA wel aan de motiveringsplicht had voldaan, deze werknemer onbillijk werd benadeeld in verhouding tot de te beschermen belangen van DPA, zie artikel 7:653 lid 2 BW. Hierbij nam de kantonrechter in aanmerking dat de werknemer gedurende anderhalf jaar slechts bij één opdrachtgever werkzaamheden had verricht, hij had geen toegang tot het systeem van DPA en hij mocht ook niet zelf adviseren bij de opdrachtgever. De “carrièreboost” die de werknemer bij DPA zou hebben gemaakt waarvan de concurrent volgens DPA de vruchten zou gaan plukken, zag de kantonrechter niet. Verder heeft de kantonrechter het belang van de werknemer dat hij werkzaamheden ging uitvoeren die beter aansloten bij zijn eerdere werkervaring en dat hij een hoger inkomen kon verdienen, in zijn oordeel laten meewegen.

Uitspraak: schorsing concurrentiebeding

Gezien al het vorenstaande zal het oordeel van de kantonrechter duidelijk zijn, hij schorste het concurrentiebeding.

Het is de vraag hoe rechters in volgende en andere zaken tegen een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zullen aankijken. Uit deze uitspraak volgt in ieder geval dat het verstandig is dat de werkgever uitgebreid en zo concreet mogelijk motiveert, waarom een werknemer die op tijdelijke basis bij haar in dienst treedt, dient te worden gehouden aan een concurrentiebeding. Het gaat dan niet alleen om het duidelijk motiveren welke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen bij de werkgever spelen. Ook dient daarbij serieus aandacht te worden besteed aan de specifieke functie en de specifieke werkzaamheden die de werknemer gaat uitvoeren. Zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen moeten het noodzakelijk maken dat de werknemer in die functie en die werkzaamheden gebonden is aan een concurrentiebeding.