Hoge Raad 29 mei 2015: Aansprakelijkheid van commanditaire vennoot

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen, Ondernemingsrecht op 2015-06-10

Dit arrest is met name belangrijk voor de vastgoedsector, omdat daarin veel gebruik wordt gemaakt van commanditaire vennootschappen (ECLI:NL:HR:2015:1413).

Een commanditaire vennootschap is in essentie een vennootschap onder firma, met het verschil dat een of meerdere vennoten uitsluitend als financier optreden (‘en commandite’). De vennoot die de onderneming bestuurt wordt de beherende vennoot genoemd.

Het prettige aan de positie van de commandite is dat hij in principe niet aansprakelijk is tegenover schuldeisers van de vennootschap. Het enige risico dat hij loopt is dat zijn investering teniet gaat. Echter, zodra de commandite bestuurshandelingen ten aanzien van de onderneming verricht, komt hier verandering in. Hij handelt dan eigenlijk als een beherend vennoot en is daarom net als de beherend vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden en verbintenissen van de vennootschap (art. 20 lid 2 en 21 Wetboek van Koophandel, hierna: Wvk).

Een zware sanctie dus, want normaal gesproken loopt de commandite alleen het risico dat zijn inbreng (financiering) teniet gaat. De ratio van deze sanctie is dat misbruik door commanditaire vennoten, van hun riante positie als niet-aansprakelijke vennoot, moet worden tegengegaan. Stel dat de commandite allerlei verplichtingen namens de vennootschap aangaat, dan is het onredelijk als hij daarna zich beroept op de bescherming die hem als commandite toekomt.

Wat nu als de tegenpartij van de commandite daadwerkelijk wist dat deze niet als beherend vennoot, maar als commandite optrad? Dan ligt misbruik minder in de rede. Volgens het zogenoemde Walvius-arrest uit 1942 (NJ 1943/201) maakt dat echter geen verschil. Naar vaste rechtspraak sinds het Walvius-arrest wordt art. 20 lid 2 in samenhang met 21 WvK zo uitgelegd dat voor de toepassing ervan niet relevant is of de wederpartij van de commanditaire vennootschap wist dat hij met een commanditaire vennoot handelde en dus wist dat deze slechts tot het bedrag van zijn inbreng aansprakelijk is.

In het arrest van 29 mei 2015 komt de Hoge Raad terug op deze regel. Om tot de conclusie te komen dat de commandite hoofdelijk aansprakelijk is op grond van art. 21 WvK moet hem volgens de Hoge Raad namelijk wel iets te verwijten zijn. Daarbij kan ook van belang zijn of de tegenpartij van de commanditaire vennootschap wist dat hij met een commanditaire vennoot te maken had.

De les van het arrest is dat commanditaire vennoten er goed aan doen om te allen tijde aan de buitenwereld duidelijk te maken dat zij ’en commandite’ optreden. Dat kan immers doorslaggevend zijn mochten zij ooit aansprakelijk worden gesteld.