Wat als de echtheid van een handtekening wordt betwist?

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen op 2014-05-16

De handtekeningen zijn gezet. Zit je er dan aan vast? Dat is wel het idee. Des te belangrijker het contract, des te meer op papier wordt gezet.  En als eenmaal de moeite wordt genomen om een afspraak op papier te zetten, dan moeten ook al snel handtekeningen worden gezet.

Om er zeker van te zijn dat iedereen zich realiseert dat de afspraak echt is gemaakt, moet vaak ook elke pagina worden geparafeerd. De inkt is droog en ieder neemt een exemplaar van het contract mee naar huis, in het vertrouwen dat de afspraken hiermee zijn vereeuwigd. Dat dit schijnzekerheid zou kunnen zijn, blijkt wel uit het feit dat vaak over de echtheid van handtekeningen wordt geprocedeerd. Als bijvoorbeeld wordt beweerd dat een handtekening van jou afkomstig is en je ontkent dat, moet de ander bewijzen dat die handtekening ook echt van jou is. Zo bepaalt art. 159 lid 2 Rv heel wollig:

“Een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, levert geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Is degeen tegen wie de akte wordt ingeroepen een ander dan hij die haar ondertekend zou hebben, dan kan worden volstaan met de verklaring, dat men de echtheid van de ondertekening niet erkent.”

Dit artikel kan tot steun zijn bij identiteitsfraude. Bij identiteitsfraude is het maar goed dat je niet direct gebonden bent aan een contract met jouw naam erop en de handtekening van een ander eronder. Maar er kunnen ook mensen zijn die dit artikel ten onrechte gebruiken om onder een contract uit te komen.

Als een verkoper een koopovereenkomst sluit en alle afspraken netjes vastlegt, maar vervolgens wordt geconfronteerd met een wanbetalende koper die ontkent het contract ooit te hebben ondertekend, moet de verkoper bewijzen dat de handtekening echt van de koper is. Als hij dat niet kan bewijzen, kan de koper simpelweg zeggen dat hij nooit heeft afgesproken iets van de koper te kopen. Hij is dan ook niet verplicht om te betalen. Soms vinden rechtbanken dit te gortig en oordelen zij daarom dat de koper moet bewijzen dat het niet zijn handtekening is, in plaats van dat de verkoper moet bewijzen dat het wel zijn handtekening is. Ook dat lost het probleem echter niet altijd op. Een malafide koper zou bijvoorbeeld ‘bewijsmateriaal’ kunnen fabriceren door documenten te overleggen waarin de handtekening gemanipuleerd is.

De beste manier om te voorkomen dat op deze manier wordt geprobeerd om onder verplichtingen uit te komen is volgens mij de volgende. Iedereen beschikt over een paspoort of identiteitskaart en/of rijbewijs en doorgaans staat daar de juiste handtekening op. Door bij het ondertekenen te controleren of de handtekening overeenstemt met de handtekening op zo’n document kan worden voorkomen dat de ondertekenaar een valse handtekening zet. En in aanvulling daarop zou het denkbaar zijn om een kopie van het paspoort of de identiteitskaart als bijlage aan het contract te hechten.

Een al te wantrouwige houding moet vermeden worden. De meeste contractspartijen zijn immers bona fide. Indien men twijfelt is het verstandig om na te gaan of een contract op correcte wijze tot stand komt. Wel kan het langdurige procedures, met het reële risico die te verliezen, voorkomen. Uiteindelijk is het een kwestie van mensenkennis en intuïtie om te bepalen of wantrouwen nodig is.