Hoge Raad 23 december 2016: Wanneer begint een verjaringstermijn?

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen, Ondernemingsrecht op 2017-01-28

Dit arrest gaat over de aanvangsdatum van een verjaringstermijn en is interessant voor juristen die adviseren over vaststellingsovereenkomsten.

1. Wat was er aan de hand?

Het ging in deze zaak om een in 1985 tussen een verzekeraar en een verzekerde gesloten vaststellingsovereenkomst. In deze overeenkomst erkende de verzekeraar aansprakelijkheid voor de gevolgen van een verkeersongeval waar de verzekerde bij betrokken was. Tegen betaling van een bedrag van fl. 23.500,= verleende de verzekerde de verzekeraar finale kwijting, met het voorbehoud dat als hij nieuwe klachten als gevolg van het ongeval zou ondervinden de finale kwijting niet geldt. In 2007 krijgt de verzekerde last van artrose en wendt hij zich tot de verzekeraar, die aansprakelijkheid afwijst, onder andere omdat de vordering zou zijn verjaard. De verzekeraar baseert dit er onder meer op dat de verzekerde al veel eerder bekend had kunnen zijn met de oorzaak van de klacht en dat de verjaringstermijn daarom al ruim 20 jaar geleden aanving en inmiddels is verlopen.

2. Wat zijn de basisregels?

Op het oog gaat het hier om een rechtsvordering tot schadevergoeding en daar is art. 3:310 BW op van toepassing, maar schijn bedriegt. Omdat de verzekerde claimt onder een vaststellingsovereenkomst gelden de verjaringsregels van art. 3:307 BW. Hierin staat dat rechtsvorderingen ´tot een geven of doen´ vijf jaren “na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden” verjaren (art. 3:307 lid 1 BW).

Maar wat nu als niet is afgesproken wanneer de vordering opeisbaar is? Het uitgangspunt van de wet is dat als er geen datum is afgesproken, direct moet worden nagekomen en dus ook nakoming kan worden gevorderd (art. 6:38 BW). In de praktijk kom ik nog wel eens facturen zonder betalingstermijn tegen, deze moeten dus direct worden betaald.

Maar hier was iets anders aan de hand, omdat de vaststellingsovereenkomst bepaalt dat de verzekeraar schadevergoeding uitkeert onder de voorwaarde dat er nieuwe aan het verkeersongeval gerelateerde klachten zouden ontstaan. Totdat in 2007 de nieuwe klachten ontstonden was er dus niets om na te komen. Voor dit soort vorderingen geldt art. 3:307 lid 2 BW, waarin staat dat de verjaringstermijn van 5 jaar pas begint op de dag nadat de schuldeiser (hier de verzekerde) heeft meegedeeld zijn rechtsvordering op te eisen. Als hij zijn rechtsvordering niet opeist verjaart de vordering in elk geval 20 jaar nadat hij het op zijn vroegst had kunnen opeisen, aldus art. 3:307 lid 2. Ofwel, op zijn vroegs nadat de schuldeiser (hier de verzekerde) aanspraak had kunnen maken op zijn rechtsvordering (HR 21 september 2007 (verbrande paprikawortels)). Of de schuldeiser ook weet dat hij aanspraak maakt op de rechtsvordering doet dan weer niet terzake (volgens Parlementaire Geschiedenis Inv. Boek 3, p. 1412.)

3. Oordeel hof en Hoge Raad

Zoals ik hiervoor schreef betoogde de verzekeraar dat de verzekerde al ruim 20 jaar geleden objectief bekend had kunnen zijn met de oorzaak van zijn klachten en dat de vordering dus is verjaard. Het is immers niet relevant dat hij pas in 2007 vanwege zijn klachten subjectief bekend werd met de schadeoorzaak.

De Hoge Raad acht dit echter niet relevant omdat in de vaststellingsovereenkomst staat dat de verzekerde een opeisbare rechtsvordering zou hebben als (i) schade die niet in 1985 al was geconstateerd zou optreden en (ii) dat de schade aan de verzekerde bekend was. Ofwel: of de verzekerde eerder objectief bekend moet worden geacht met de schade doet er niet toe omdat was afgesproken dat hij een rechtsvordering zou hebben als hij er subjectief bekend mee was.

4. Les voor de praktijk

Hoewel de Hoge Raad verzekerden vaker te hulp schiet en ook deze zaak een soort predispositie voor het beschermen van belangen van verzekerden laat zien bevat het arrest niettemin een belangrijke les voor de praktijk. Het komt vaak voor dat vaststellingsovereenkomsten worden gesloten waarbij voorwaarden aan de finale kwijting worden verbonden. De voorwaarde is vaak dat als er later nog nieuwe claims blijken te zijn als gevolg van de normschending die tot het geschil heeft geleid de finale kwijting niet geldt.

De verjaringstermijn van die nieuwe claim vangt volgens de wet aan vanaf de dag volgend op de dag waarop je met de nieuwe claim objectief bekend had kunnen zijn. Dit mag echter worden weggeschreven door te bepalen dat een verjaringstermijn pas aanvangt nadat de schuldeiser subjectief bekend was met zijn claim. Klinkt als een klein verschil, maar de gevolgen zijn enorm want als de claim is verjaard sta je met lege handen.