Hoge Raad 3 februari 2017: Persoonlijke aansprakelijkheid wegens onbevoegde vertegenwoordiging

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen, Ondernemingsrecht op 2017-03-03

Dit arrest is interessant omdat het gaat over onbevoegde vertegenwoordiging. Inzet van dit soort geschillen is of iemand onbevoegd heeft vertegenwoordigd en daardoor persoonlijk aansprakelijk is, omdat de wet bepaalt dat hij die als gevolmachtigde handelt jegens zijn wederpartij instaat voor “het bestaan en de omvang van de volmacht” (art. 3:70 BW).

Een veel voorkomend verweer tegen claims op grond van onbevoegde vertegenwoordiging is dat weliswaar onbevoegd is vertegenwoordigd, maar de rechtshandeling nadien is bekrachtigd door degene namens wie zou zijn gehandeld (art. 3:69 BW).

Het ging in deze zaak om een persoon die namens Frère Vastgoedprojecten B.V. een koopovereenkomst sloot. Op grond van de koopovereenkomst zou Frère onroerende goederen kopen voor € 1.350.000,=. Toen de koopovereenkomst werd gesloten was Frère feitelijk echter nog niet opgericht en ook niet in oprichting, dat gebeurde pas een half jaar later.

Toen Frère uiteindelijk werd opgericht vermelde de notaris in de oprichtingsakte van Frère dat alle door de oprichters namens ‘Frère in oprichting’ verrichte rechtshandelingen door Frère worden bekrachtigd.

Vervolgens kwam Frère haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst niet na en werd zij samen met de persoon die de koopovereenkomst sloot door de verkoper gedagvaard. In hoger beroep stelde de gedupeerde verkoper onder meer dat de persoon die de koopovereenkomst namens het nog niet bestaande Frère sloot, persoonlijk aansprakelijk is omdat Frère na oprichting de rechtshandeling niet heeft bekrachtigd (art. 2:203 lid 2 BW). Hiertegen wordt verweer gevoerd met de strekking dat de Frère de koopovereenkomst in de oprichtingsakte heeft bekrachtigd.

Het hof oordeelt dat de koopovereenkomst niet namens Frère in oprichting kan zijn gesloten, omdat Frère tijdens het sluiten van de koopovereenkomst feitelijk niet in oprichting was. Art. 2:203 BW mist daarom volgens het hof toepassing en de zaak moet volgens de ‘normale’ vertegenwoordigingsregels worden beoordeeld.

De normale vertegenwoordigingsregels bepalen dat als iemand zonder daartoe bevoegd te zijn als gevolmachtigde in naam van een ander handelt, de rechtshandeling kan worden bekrachtigd (art. 3:69 lid 1 BW). Na deze bekrachtiging ontstaat de fictie dat van meet of aan krachtens volmacht werd gehandeld. Het hof oordeelt vervolgens dat de bekrachtiging heeft plaatsgevonden via de oprichtingsakte. De vordering wordt dus afgewezen.

De Hoge Raad vernietigt dit arrest. Daartoe oordeelt de Hoge Raad dat bekrachtiging op grond van art. 3:69 lid 1 BW vereist dat de verklaring houdende bekrachtiging tot de wederpartij (i.e. de verkoper) is gericht en die wederpartij heeft bereikt (art. 3:69 BW in verbinding met de art. 3:33 BW en 3:37 BW). De oprichtingsakte van Frère is echter, vanzelfsprekend, niet aan de verkoper toegezonden zodat niet aan de vereisten voor bekrachtiging is voldaan.

De rechtsregels die de Hoge Raad in dit arrest toepast zijn niet nieuw, maar het arrest bevat wel goede reminders. Als namens een vennootschap in oprichting wordt gehandeld moet (i) worden vermeld dat namens deze wordt gehandeld en (ii) moet deze daadwerkelijk in oprichting zijn. Wordt op de ‘normale’ manier bekrachtigd, vergeet dan niet om de wederpartij daarin te informeren. Dat was hier niet gebeurd en dit zal waarschijnlijk tot persoonlijke aansprakelijkheid tot € 1.350.000,= leiden.