Hoge Raad 21 april 2017: Vernietiging onredelijk bezwarend beding algemene voorwaarden

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Ondernemingsrecht op 2017-05-04

Wanneer is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar omdat het onredelijk bezwarend is? In dit arrest bepaalt de Hoge Raad hoe deze vraag moet worden beantwoord. Uit het arrest volgt dat een boel gebruikers van algemene voorwaarden, met name financiële instellingen, hun borst nat mogen maken omdat hun voorwaarden vernietigbaar zijn.

1. Wat was er aan de hand?

Het ging in dit arrest over de algemene voorwaarden die van toepassing waren op een effectenleaseproduct van Dexia. Dit product hield in dat Dexia geld uitleende aan de klant en met deze lening voor de klant effecten kocht die aan de klant werden geleaset (huurkoop). Over de lening was rente verschuldigd.

Omdat de klant op enig moment de rentebetaling staakte heeft Dexia de leaseovereenkomst tussentijds beëindigd. Volgens de afrekening moest de klant nog  € 15.978,81 betalen. Dit bedrag was opgebouwd uit onder meer toekomstige rentetermijnen die Dexia misliep omdat de overeenkomsten voortijdig werden beëindigd.

2. Vragen van het hof aan de Hoge Raad

Het hof stelt zichzelf de vraag of het beding uit de algemene voorwaarden van Dexia dat bepaalde dat niet-verschenen rentetermijnen opeisbaar zijn bij tussentijdse beëindiging een oneerlijk beding is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG (de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten). De vraag is met name of het beding moet worden gekwalificeerd als een beding dat ‘de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding  oplegt’ in de zin van de bijlage bij de Richtlijn.

3. Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt dat Richtlijn 93/13/EEG (de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) niet rechtstreeks van toepassing is. Dat neemt echter niet weg dat de Nederlandse wet (meer specifiek art. 6:233 BW) richtlijnconform, dus in de geest van de richtlijn, moet worden uitgelegd. Als de Nederlandse rechter vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van de richtlijn moet hij het vernietigen (HR 13 september 2013, NJ 2014/274).

4. Uitgangspunten

Een beding ‘waarover niet afzonderlijk is onderhandeld’ is oneerlijk in de zin van de richtlijn als het ‘in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort’ (art. 3 lid 1 Richtlijn). Bij de beoordeling van het karakter van het beding zijn ‘alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten’ en ‘de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft’ van belang (art. 4 lid 1 Richtlijn).

Bij het beoordelen of sprake is van een  ‘aanzienlijke verstoring van het evenwicht’ moet worden onderzocht wat had te gelden als het beding niet van toepassing was en om te beoordelen of het ‘in strijd met de goede trouw’ is moet worden onderzocht of de gebruiker van de voorwaarden ‘door op eerlijke en billijke wijze te onderhandelen met de consument redelijkerwijs ervan kon uitgaan dat de consument een dergelijk beding zou aanvaarden indien daarvoor afzonderlijk was onderhandeld’ (HvJEU 14 maart 2013,  (Aziz)). “Een aanzienlijke verstoring van het evenwicht kan daarentegen reeds resulteren uit het feit dat de rechtspositie waarin de consument als partij bij de betrokken overeenkomst verkeert krachtens de toepasselijke nationale bepalingen, in voldoende ernstige mate wordt aangetast doordat de inhoud van de rechten die de consument volgens die bepalingen aan die overeenkomst ontleent, wordt beperkt of de uitoefening van die rechten wordt belemmerd dan wel doordat aan de consument een extra verplichting wordt opgelegd waarin de nationale bepalingen niet voorzien” (HvJEU 16 januari 2014 (Constructora Principado)).

5. De vergelijking tussen het beding en de wettelijke regeling

De Hoge Raad overweegt dat als het beding zou ontbreken Dexia alleen recht op schadevergoeding op grond van de wet zou hebben. Op grond van de wet zou Dexia “door de ontbinding van de overeenkomst(en) niet in een voordeliger positie [mogen] komen dan waarin zij bij wederzijdse nakoming zou hebben verkeerd.” (onder verwijzing naar art. 6:277 lid 1 BW en HR 19 mei 1995, NJ 1995, 531).

Door de ontbinding zou Dexia rentetermijnen mislopen dus haar schade moet op het saldo van de rentetermijnen worden begroot. Op dit bedrag moet echter het voordeel dat Dexia heeft bij vervroegde aflossing van de hoofdsom in mindering worden gebracht. De Hoge Raad overweegt dat moet worden aangenomen dat Dexia de hoofdsom opnieuw uitleent “tegen het percentage dat zij op dat moment kan bedingen”. Met dit (veronderstelde) voordeel moet bij de schadevaststelling rekening worden gehouden op grond van art. 6:277 BW (en hoewel de Hoge Raad dit niet noemt ook op grond van art. 6:100 BW). Van de “financieringskosten die de financiële instelling in verband met het aangaan van de ontbonden leaseovereenkomsten is verschuldigd” moet worden geabstraheerd omdat Dexia deze kosten ook had gemaakt als de overeenkomsten werden uitgediend.  De transactiekosten die zijn verbonden aan de vervroegde beëindiging komen echter wel voor rekening van de consument “nu van die kosten immers geen sprake zou zijn geweest bij behoorlijke nakoming van de overeenkomsten.”

Vervolgens vergelijkt de Hoge Raad de hiervoor omschreven situatie die zou ontstaan als op grond van de wet was ontbonden met de situatie die ontstaat als op grond van het beding in de algemene voorwaarden wordt ontbonden. De Hoge Raad komt tot de conclusie dat de algemene voorwaarden resulteren in “een aanzienlijke verstoring op van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst van partijen voortvloeiende rechten en verplichtingen ten nadele van de consument”. De rechter is dus verplicht om het beding te vernietigen en Dexia kan geen aanspraak maken op de rentetermijnen.

6. Handleiding voor andere zaken

In dit arrest geeft de Hoge Raad een handleiding voor andere zaken. Wat dat betreft mogen met name financiële instellingen hun borst nat maken want er zijn nogal wat bedingen in hun voorwaarden die m.i. leiden tot een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen partijen.

Opmerkelijk is de welwillendheid waarmee de Hoge Raad de consument in deze zaak benadert. Van die welwillendheid was geen sprake tegenover Amsterdamse huizenbezitters die de verhogen van de canon op grond van de erfpachtvoorwaarden van de gemeente Amsterdam aanvochten. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad simpelweg dat de algemene voorwaarden door de beugel konden omdat (onder meer) deze deel uitmaken van het gemeentebeleid en zijn ‘getoetst en vastgesteld door de raad van de Gemeente (dat een democratisch gekozen, vertegenwoordigend orgaan is)’. Zie hier mijn blog over dit arrest. De gedachte dat de Hoge Raad met twee maten meet is dan ook onvermijdelijk.

Andere blogs van mij over dit onderwerp

HR 10 juli 2015: Ambtshalve vernietiging algemene voorwaarden

HR 9 oktober 2015: Toepasselijkheid algemene voorwaarden bij telefonisch gesloten overeenkomsten

HR 24 april 2015: Hoe werkt het als meerdere algemene voorwaarden van toepassing zijn?

Hof van Justitie EU 21 april 2016: Rechter moet ook bij faillissementsaanvraag toetsen aan consumentenrecht