Hof van Justitie 19 december 2019: het reguleren van Airbnb

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Ondernemingsrecht op 2019-12-20

De door Airbnb aangeboden dienst valt onder de Richtlijn inzake elektronische handel. Dat betekent onder meer dat het lokale overheden niet zonder meer vrijstaat om deze diensten te reguleren. Dit is de uitkomst van een door Franse hoteliers (‘AHTOP’) tegen Airbnb aangespannen procedure. Opmerking verdient dat Airbnb op bijval kon rekenen van onder meer de Europese Commissie.

De hoofdvraag in deze procedure was of de door Airbnb verrichte bemiddelingsdienst moet worden gekwalificeerd als ‘dienst van de informatiemaatschappij’ in de zin van richtlijn 2015/1535. Op grond van art. 1 lid 1 onder b van deze richtlijn valt ‘elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht’ onder deze begripsomschrijving. Als aan deze kwalificatie is voldaan, is namelijk sprake van een ‘dienst’ in de zin van de Richtlijn inzake elektronische handel (2000/31/EG).

Een kwalificatieprobleem doet zich voor bij ‘deeleconomiediensten’ zoals Uber en Airbnb. De bemiddeling zelf kan namelijk wel als een dienst worden beschouwd, maar de overeenkomst die door middel van de bemiddeling tot stand komt uiteraard niet. In het geval van Airbnb gaat het dan om een huurovereenkomst. Bij Uber ging het om een vervoerovereenkomst. Het HvJ oordeelde in zijn arrest van 20 december 2017 (C‑434/15) dat de bemiddelingsdienst door Uber dermate geïntegreerd is met de vervoerovereenkomst die door haar bemiddeling wordt gesloten, dat de vervoerovereenkomst als het ware overheerst. Derhalve voldoet de geïntegreerde bemiddelings-/vervoerdienst niet aan de kwalificatie van ‘dienst’ en is de Richtlijn inzake elektronische handel niet van toepassing. Het gevolg daarvan is dat diensten door Uber mogen worden gereguleerd door lokale overheden.

AHTOP voerde aan dat de door Airbnb verrichte bemiddelingsdienst deel uitmaakt van een dienstenpakket waarvan het hoofdelement bestaat uit het ter beschikking stellen van accommodatie aan de klant. Eigenlijk dus hetzelfde argument als in de Uber-zaak.

In zijn arrest van 19 december 2019 heeft het HvJ de argumenten van AHTOP van de hand gewezen. Airbnb is in het gelijk gesteld. Daartoe overweegt het HvJ dat de bemiddelingsdiensten van Airbnb niet kunnen worden beschouwd als geïntegreerd met de verhuur van accommodatie. Derhalve is sprake van een ‘dienst’ in de zin van de Richtlijn inzake elektronische handel (2000/31/EG).

Voor disruptieve deeleconomiediensten is dit arrest een opsteker. De les is ook duidelijk. Als je wil voorkomen dat je dienst gereguleerd wordt, moet het bemiddelingsaspect niet worden geïntegreerd met de door de bemiddeling gesloten overeenkomst.