Hoge Raad 20 maart 2015: Wanneer betaal je als je geld overmaakt?

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen, Ondernemingsrecht op 2015-04-13

Het klinkt als een eenvoudige vraag, maar het antwoord is dat allerminst. Het is bekend dat banken er vaak enige tijd overdoen om een betalingsopdracht te verwerken. Uitgangspunt in de wet met betrekking tot een girale betaling is echter dat je pas hebt betaald op het moment dat de rekening van de ander is gecrediteerd (art. 6:114 BW).

Met name in faillissementssituaties leidt dit tot problemen. Op het moment van faillietverklaring verliest de gefailleerde namelijk het beheer over zijn vermogen (art. 23 Faillissementswet). De vraag rijst dan of de curator betalingen waartoe de gefailleerde vlak vóór faillietverklaring opdracht heeft gegeven mag terugvorderen.

Op 20 maart 2015 heeft de Hoge Raad over deze materie een vernieuwend arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2015:689). In dit arrest komt de Hoge Raad deels terug op een eerder arrest uit 1989 (Vis q.q./NMB). In dat arrest was bepaald dat een betalingsopdracht pas was uitgevoerd als deze volledig door de bank is verwerkt, hetgeen vaak minstens een dag duurt. Pas als de verwerking van de betalingsopdracht had plaatsgevonden en de rekening van degene aan wie geld werd overgemaakt was gecrediteerd, was het geld uit het vermogen van degene die het overmaakte. Volgens het arrest Vis q.q./NMB moest dan steeds worden nagegaan op welk tijdstip een bank alle handelingen had verricht die nodig waren ter effectuering van de betaling.

In de zaak die tot het arrest van 20 maart 2015 heeft geleid, werd geklaagd dat het arrest Vis q.q./NMB niet meer van deze tijd is, omdat een betaaldienstgebruiker (bijv. de aanstaande gefailleerde) op grond van art. 7:534 BW een betaalopdracht niet meer kan herroepen vanaf het tijdstip van ontvangst van de betaalopdracht door de betaaldienstaanbieder (de bank). Daarmee zou het geld als het ware het vermogen van de aanstaande gefailleerde al eerder verlaten dan wanneer de rekening van degene aan wie het geld wordt overgemaakt is gecrediteerd.

De Hoge Raad acht dit gegeven echter niet relevant. Waar het volgens de Hoge Raad om gaat, is dat de levering van een zaak of een recht (zoals geld) niet meer wordt voltooid als op de dag van faillietverklaring nog niet alle handelingen hebben plaatsgevonden die juridisch voor levering nodig zijn (art. 35 Faillissementswet).

Als iemand failliet is, kan hij namelijk geen handelingen meer verrichten ten laste van zijn vermogen. Bij het overmaken van geld maak je gebruik van de diensten van de bank (een overeenkomst van lastgeving). De bank assisteert je immers bij het leveren van je geld aan de ander. Op grond van de regels over lastgeving, meer specifiek art. 7:422 lid 1 onder a BW, eindigt een overeenkomst van lastgeving op het moment dat de lastgever failliet is verklaard. In zo’n geval kan de levering van het geld niet worden voltooid, omdat de overeenkomst tussen de (aanstaande) gefailleerde en de bank is geëindigd voordat de rekening van degene aan wie zou worden overgemaakt is gecrediteerd. Het geld heeft dan dus nooit het vermogen van de gefailleerde verlaten. Of de betalingsopdracht nog kon worden herroepen doet dan niet meer ter zake, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad sluit af door de hoofdregel voor dit soort situaties duidelijker te formuleren dan in het arrest Vis q.q./NMB. “De curator mag altijd het betaalde terugvorderen als de rekening van de schuldeiser na het intreden van de faillissementstoestand nog niet is gecrediteerd.”