Hoge Raad 11 september 2015: Eindelijk duidelijkheid over opvolgend vervoer

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen op 2015-09-16

Dit arrest is voor vervoerders en logistiek dienstverleners belangrijk, omdat de Hoge Raad meer duidelijkheid geeft over de regeling van opvolgend vervoer van de CMR (ECLI:NL:HR:2015:2528). De CMR is van toepassing op grensoverschrijdende overeenkomsten tot wegvervoer, als de plaats van inontvangstneming en de plaats van aflevering van de goederen in twee verschillende lidstaten zijn gelegen (art. 1 lid 1 CMR).

Het arrest ziet op de vaak voorkomende situatie waarin een vervoerder het feitelijk transport aan een derde uitbesteedt. Juridisch gezien is hij dan wel vervoerder, maar omdat hij zelf feitelijk niets vervoert wordt hij ‘papieren’ vervoerder genoemd.

Tot het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2015 was onduidelijk of degene die het transport feitelijk uitvoerde als ‘opvolgend vervoerder’ in de zin van hoofdstuk VI van de CMR diende te worden gekwalificeerd.

Opvolgend vervoer en oordeel Hoge Raad

Of iemand als opvolgend vervoerder kan worden aangemerkt is van groot belang. Als de goederen tijdens het transport door de opvolgend vervoerder worden gestolen of beschadigd raken, dan is de hoofdvervoerder aansprakelijk tegenover zijn opdrachtgever. De CMR bepaalt immers dat de vervoerder (dus ook de ‘papieren’ vervoerder) aansprakelijk is voor geheel of gedeeltelijk verlies en beschadiging welke ontstaat tussen het ogenblik van de inontvangstneming en het ogenblik van aflevering (art. 17 lid 1 CMR). Dat de diefstal of beschadiging niet door (personeel van) de ‘papieren’ vervoerder zelf is veroorzaakt, is ingevolge de CMR niet van belang omdat de vervoerder aansprakelijk is voor hulppersonen (art. 3 en art. 29 lid 2 CMR).

Van opvolgend vervoer is sprake als het vervoer op grond van één overeenkomst wordt uitgevoerd door meerdere wegvervoerders die van elkaar de goederen en vrachtbrief in ontvangst nemen (art. 34 CMR). Stel dat ik een Nederlandse wegvervoerder opdracht geef om goederen naar Rusland te brengen en hij zelf naar Duitsland rijdt om daar de goederen en vrachtbrief aan een Duitse vervoerder over te dragen, dan is dus sprake van opvolgend vervoer.

Mochten de goederen onverhoopt worden gestolen tijdens het transport door de Duitse wegvervoerder, dan wanpresteert de Nederlandse wegvervoerder tegenover mij. Hij is immers aansprakelijk voor verlies dat ontstaat tussen het ogenblik van de inontvangstneming en het ogenblik van aflevering en moet bijgevolg schadevergoeding aan mij betalen (waarvan de hoogte overeenkomstig art. 23 en art. 29 CMR wordt bepaald).

Omdat sprake is van opvolgend vervoer en de schade is veroorzaakt toen de goederen onder de hoede van de Duitse vervoerder waren, moet de Duitse vervoerder op zijn beurt de Nederlandse vervoerder schadeloos stellen (art. 37 onder a CMR). De Duitse vervoerder mag geen verweer voeren tegen een dergelijke claim, mits de schadevergoeding die de Nederlandse vervoerder aan mij betaalde bij rechterlijke uitspraak is vastgesteld, hij in kennis is gesteld van de rechtszaak en de mogelijkheid heeft gehad om zich daarin te voegen of tussen te komen (art. 39 lid 1 CMR). Dat is een verstrekkende consequentie, omdat de Duitse vervoerder zich nadien niet kan verweren.

Maar stel dat de Nederlandse wegvervoerder aan wie ik de opdracht gaf zelf niets vervoert, maar een andere vervoerder opdracht geeft om het volledige vervoer feitelijk uit te voeren, is ook dan sprake van opvolgend vervoer? Dat voelt vreemd aan, want dan is de enige vervoerder die daadwerkelijk vervoert een ‘opvolgend’ vervoerder.

Als de opvolgend vervoer-regeling op deze vaak voorkomende constructie niet van toepassing is, kan de feitelijk vervoerende partij dus ook niet gebonden raken aan een uitspraak van een rechter in een zaak tussen de ‘papieren vervoerder’ en mij als opdrachtgever.

De Hoge Raad oordeelt echter dat de opvolgend vervoer-regeling van de CMR ook van toepassing is in geval van ‘papieren’ vervoer. Het gevolg hiervan is dat feitelijk vervoerders in geval van schade of verlies door ‘papieren’ vervoerders kunnen worden aangesproken tot schadevergoeding die de ‘papieren’ vervoerder aan zijn opdrachtgever heeft uitbetaald conform een rechterlijk vonnis en dat de feitelijk vervoerder zich niet mag verweren tegen deze claim.

Advies

Vervoerders dienen er voortaan rekening mee te houden dat zij sneller dan voorheen gebruikelijk was worden aangesproken in hoedanigheid van opvolgend vervoerder. Mocht tussen een ladingbelanghebbende en zijn opdrachtgever (de ‘papieren’ vervoerder) worden geprocedeerd dan dient de feitelijk vervoerder zich te voegen of tussen te komen in het geschil. Doet hij dat niet dan loopt hij het risico om geconfronteerd te worden met een claim waar hij geen verweer tegen mag voeren.

Bijzondere aandacht verdient de positie van de opvolgend vervoerder die alleen in Nederland feitelijk heeft vervoerd. Deze vervoerder zal zich doorgaans veilig achten, omdat hij meent dat niet de CMR maar Nederlands recht van toepassing is op zijn rechtsverhouding met de opdracht gevende ‘papieren’ vervoerder. Nederlands recht is voor wegvervoerders veel gunstiger dan de CMR (zie mijn blog van 1 mei 2015 over dit onderwerp).

Mocht de ‘papieren’ vervoerder echter zijn aangesproken op grond van de CMR en mocht sprake zijn van vervoer onder één enkele overeenkomst dan kan de feitelijke vervoerder opeens toch door de ‘papieren’ vervoerder worden aangesproken tot zeer hoge schadevergoeding, eventueel zonder dat hij zich mag verweren. Dat is de consequentie van het feit dat hij als opvolgend vervoerder kan worden gekwalificeerd.

Wellicht kan de feitelijk vervoerder zich dan toch nog verweren met het argument dat hij met de opdracht gevende ‘papieren’ vervoerder een van de CMR afwijkende regeling is overeengekomen, namelijk dat Nederlands recht van toepassing is (art. 40 CMR). De ‘papieren’ vervoerder zal dit echter betwisten, tenzij de afwijkende regeling goed aan het papier is toevertrouwd.

Mijn advies is daarom dat afspraken zorgvuldig worden vastgelegd. Tenminste moet worden vastgelegd dat de ‘papieren’ vervoerder de feitelijk vervoerder direct informeert als hij door de ladingbelanghebbende wordt gedagvaard. Dit was natuurlijk al belangrijk, maar is vanwege het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2015 nog belangrijker geworden.