Hoge Raad 10 juli 2015: Regres tussen verzekeraars

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen op 2015-07-29

Op 10 juli 2015 heeft de Hoge Raad een voor verzekeraars belangrijk arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2015:1873).

Achtergrond

Op 10 juli 2006 remde in Middelburg plotseling een taxibusje van Connexion af, waardoor een op korte afstand daarachter rijdende bromfiets achterop het busje botste. De bromfietsrijder liep een dwarslaesie op.

De zorgverzekeraar van de bromfietsrijder, Menzis, heeft de kosten van medische behandelingen betaald en zal deze ook in de toekomst betalen. Achmea was ten tijde van het verkeersongeval de WAM-verzekeraar van de automobilist. De centrale vraag in deze zaak is in welke verhouding Achmea en Menzis de schade en kosten moeten dragen.

Aansprakelijkheid voor verkeersongeval

De rechtbank oordeelde dat Achmea de schade van de bromfietsrijder voor 50% moet vergoeden en de door Menzis op grond van de polis betaalde kosten voor 25%.

Het hof oordeelt echter alle oorzaken van het ongeval tegen elkaar afwegend, dat het ongeval voor 60% aan de bromfietsrijder is toe te rekenen en voor 40% aan de automobilist. Het ligt dus voor de hand dat Menzis (als zorgverzekeraar van de bromfietsrijder) 60% van de kosten draagt en Achmea (als WAM-verzekeraar van de automobilist) 40%. Echter, het hof past vervolgens de zogenoemde billijkheidscorrectie toe (art. 6:101 lid 1 BW). Deze bepaling luidt als volgt:

“Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.”

Deze bepaling is nuttig voor situaties waarin twee partijen schuld hebben aan een ongeval. De rechter mag dan namelijk oordelen dat beide partijen verplicht zijn om de schade te vergoeden “in evenredigheid” met – kort gezegd – de mate van hun schuld aan het ongeval. Het hof past de billijkheidscorrectie toe en komt dan tot het oordeel dat Achmea niet 40%, maar 65% van de schade en kosten moet dragen. Hiertoe is bepalend dat de bromfietsrijder de rest van zijn leven rolstoelafhankelijk zal zijn en dat vanaf zijn jeugdige leeftijd. Tegen dit oordeel stelt Achmea cassatieberoep in.

Subrogeert de verzekeraar “in zieligheid”?

Achmea voert aan dat het hof bij de toepassing van de billijkheidscorrectie geen acht had mogen slaan op de ‘subjectieve omstandigheden’ van de bromfietsrijder (zoals de rolstoelafhankelijkheid). Zij formuleert deze rechtsklacht als volgt: “Voor subrogatie in zieligheid bestaat geen goede grond”. Hoewel Achmea haar rechtsklacht nogal onsympathiek formuleert is er ergens wel iets voor te zeggen. Over het antwoord op de vraag of de “zieligheid” van de verzekerde doorwerkt in de subrogatie van de verzekeraar, is de afgelopen decennia veel geschreven.

Voorop staat dat de door de verzekerde bromfietsrijder geleden schade simpelweg moet worden vergoed. Het slachtoffer van een ongeval zou nooit benadeeld moeten worden vanwege een conflict tussen de betrokken verzekeraars. Het is aan zijn zorgverzekeraar en de WAM-verzekeraar van de automobilist om uit te zoeken wie welk deel moet vergoeden, zo lang zij de verzekerde bromfietsrijder gezamenlijk zijn gehele schade maar vergoeden.

Maar moet de zorgverzekeraar dan – op grond van de billijkheidscorrectie – minder betalen omdat de verschrikkelijke gevolgen van het ongeval zijn verzekerde treffen? Ofwel, mag de zorgverzekeraar die verschrikkelijkheid in zijn voordeel aanwenden? Juridisch gezien wel, want de verzekeraar neemt alle rechten van de verzekerde terzake vorderingen tot schadevergoeding over (subrogatie ex art. 7:962 lid 1 BW). Strikt genomen dus ook de rechten die de verzekerde – zoals Achmea het (onder verwijzing naar de rechtsliteratuur) zo charmant verwoordt – ontleent aan zijn zieligheid.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad is dan ook snel klaar met deze zaak en oordeelt dat de verzekeraars (die in de rechten van hun verzekerden treden) zich op alle rechten van de verzekerden kunnen beroepen. De rechten terzake de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW vormen hier geen uitzondering op, zoals ook al eerder door de Hoge Raad was beslist in HR 5 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2517, NJ 1998/400 (Terminus/ZAO). Met dit oordeel valt voor Achmea het doek. Het door Achmea ingenomen standpunt was niet alleen in strijd met de wet, maar ook nog eens nogal onsympathiek. Ik kan mij voorstellen dat Achmea de volgende keer dat zij overweegt cassatieberoep in te stellen wel twee keer nadenkt.